Kolonisering en verzet in Midden-Amerika

Kees Hudig
‘Arm Mexico, zo dicht bij Amerika en zo ver van God’, luidde de uitsmijter die aan de Mexicaanse dictator Porfirio Diaz wordt toegeschreven (1830-1915). Het was begin 20e eeuw dat hij die woorden uitsprak. En ze gelden evenzeer voor het aanpalende Midden-Amerika waar onze publicatie over gaat.
Ooit was Midden-Amerika het gebied van indrukwekkende inheemse rijken, waar de tempels, in vooral Guatemala, nog steeds van getuigen. Begin 1500 begon de verovering door de Spanjaarden, met massasterfte en knechting van de inheemse volkeren tot gevolg. Alleen het kleine Belize werd door de Britten op de Spanjaarden veroverd (en kreeg officieel pas in 1981 onafhankelijkheid). In de andere landen werden de inheemse gemeenschappen neergeslagen door de Spaanse kolonisten.
De golf onafhankelijkheids-nationalisme die het zuiden van Latijns-Amerika overspoelde, mede onder invloed van de slavenopstand en onafhankelijkheid van Haïti in 1804, waaide ook over naar Midden-Amerika. Nadat Mexico zijn onafhankelijkheid van de Spanjaarden bevocht in de oorlog van 1810-1821, kwam onder leiding van de Provincie Guatemala de ‘Act of Independence of Central America’ tot stand. Daarop volgde een lange periode van conflict tussen voorstanders van een Midden-Amerikaanse eenheidsstaat en regionale machtsblokken. Uiteindelijk trokken de ‘regionalen’ aan het langste eind en ontstonden er vijf economisch en politiek zwakke staten: Guatemala, El Salvador, Honduras, Nicaragua en Costa-Rica. Die hadden op hun beurt ook nog eens te lijden onder interne tegenstellingen tussen conservatieve katholieken onder de banier van ‘God, gezin en vaderland’ en seculiere liberalen die zich sterk maakten voor de markteconomie en vrijhandel. Wat de conservatieven en liberalen met elkaar gemeen hadden was hun hang naar geweld en een cultuur van ‘de winnaar pakt alles’, waarbij het ‘gewone volk’ en vooral vrouwen het nakijken hadden.
Als opkomende imperialistische macht spande de VS zich in om de invloed op de regio van vooral de Spanjaarden en de Britten tegen de gaan. Dit beleid, vervat in de zogenaamde Monroe-doctrine, kwam erop neer dat de VS Midden-Amerika als haar achtertuin beschouwde. In dat kader legden de Amerikaanse fruitconcerns een steeds grotere claim op de meest vruchtbare landbouwgronden in Midden-Amerika. De Amerikaanse interventiepolitiek, die steunde op corrupte en gewelddadige elites, maakten dat de Midden-Amerikaanse staten minachtend ‘bananenrepublieken’ werden genoemd.
Eind 19e eeuw ontstonden er ook in Midden-Amerika socialistische arbeiders- en later ook vrouwenorganisaties die zich sterk maakten voor de emancipatie van de boeren, arbeiders, inheemsen en vrouwen. Kopstukken van liberale partijen reageerden daar onder andere op door liberale hervormingen door te voeren en collectieve landbouwgronden te privatiseren. Het opkomende nationalisme leidde in meerdere Centraal-Amerikaanse landen tot gewapende interventies van de VS.
De Mexicaanse revolutie (1910-1920) had duidelijke socialistische en anarchistische elementen en leidde tot ‘revolutionaire hervormingen’ die ook van invloed waren op de ontwikkelingen in Midden-Amerika. Met de Revolutie in Rusland (1917) ontstaan ook in Midden-Amerika de eerste communistische partijen en vakbonden. Die stimuleren het verzet tegen de toenemende militaire aanwezigheid van de VS in de regio, met name in Guatemala, Nicaragua en El Salvador. Augusto César Sandino in Nicaragua en Agustín Farabundo Martí Rodríguez in El Salvador leidden in de jaren twintig en dertig van de 20e eeuw opstanden van inheemse arme boeren, en werden naamgever van de guerrilla-organisaties die vijftig jaar daarna in de respectievelijke landen ontstonden. In Midden-Amerika sloeg de elite, die zich via de export van koffie, bananen en ander fruit verrijkte, de linkse opstanden met zwaar geweld neer. Op die manier kwam dictator Anastasio Somoza in Nicaragua aan de macht nadat de door de VS gevormde ‘nationale garde’ Sandino vermoordde in 1934. Twee jaar daarvoor was Farabundo Marti door een vuurpeloton van dictator Maximiliano Hernandez terechtgesteld.
De enige uitzondering in de regio is Costa Rica, waar na de Tweede Wereldoorlog een progressief nationalistische regering aan de macht kwam, die de burgerlijke democratie invoerde en het leger afschafte. Daarmee legde zij de basis voor een een vreedzaam land dat zich economisch ontwikkelde en elementaire voorzieningen tot stand bracht. Maar de neoliberale hegemonie heeft de afgelopen decennia ook daar de tegenstellingen tussen arm en rijk vergroot en het sociale vangnet voor de armen verzwakt. Desondanks wijzen de statistieken, zoals de Human Development Index, uit dat de leefomstandigheden in Costa Rica in heel veel opzichten beter zijn dan in de naburige landen.
In Guatemala was er meteen na de Tweede Wereldoorlog een korte periode dat er een progressieve wind waaide. Het was onder andere de regering van Juan José Arévalo, wiens zoon nu weer de verkiezingen heeft gewonnen, die landhervormingen en andere sociale hervormingen probeerde door te voeren die arme boeren ten goede zouden kunnen komen. Zijn verkiezing in 1945 was mogelijk geworden nadat er een geslaagde volksopstand was uitgebroken tegen de door de VS gesteunde dictator Jorge Ubico. Hij werd opgevolgd door Jacobo Árbenz Guzmán, die zijn beleid voortzette. Totdat de United Fruit Company er genoeg van had en de Verenigde Staten ingreep.
De overwinning van de Cubaanse revolutie begin 1959 en de opkomst van links verzet in de zuidkegel van Latijns-Amerika vormden een bron van inspiratie voor progressieve krachten in Midden-Amerika. In meerdere landen werden linkse basisbewegingen (boerenbonden, vakbonden, studenten- en vrouwenorganisaties) daar in de jaren ’70 een factor van belang. Maar naarmate die sterker werden, nam ook de repressie toe. Aan de staat verbonden doodseskaders spanden zich in om de groeiende invloed van volksorganisaties teniet te doen. Als reactie daarop ging ook een deel van de linkse organisaties zich bewapenen en vooral vanuit de bergen verzet plegen. Op die manier ontstonden er koepels van verzetsorganisaties waarin de verschillende linkse stromingen vertegenwoordigd waren het FSLN (Frente Sandinista de Liberación
Nacional ) in Nicaragua, de URNG (Unidad Revolucionaria Nacional Guatemalteca ) in Guatemala, het FMLN ( Frente Farabundo Martí para la Liberación Nacional ) in El Salvador. Nadat de drie stromingen binnen het FSLN zich in één organisatie verenigden, lukte het de verzetsorganisatie om de dictatuur te verslaan. Op 19 juli 1979 nam zij de macht over en startte de nieuwe regering alfabetiserings-, vaccinatie- en landhervormingsprogramma’s.
In de Verenigde Staten kwam in 1981 Ronald Reagan aan de macht, die met alle mogelijke middelen, ook illegale, de nieuwe Nicaraguaanse regering torpedeerde. Door middel van de Low Intensity Warfare, een combinatie van economische sabotage, psychologische oorlogsvoering, het uitoefenen van terreur en internationale diplomatie, stelde de VS alles in het werk om de sandinistische revolutie te vernietigen. Zo leidde de zogenaamde contra-oorlog tot economische stagnatie, tienduizenden doden en het verlies van het FSLN bij de verkiezingen van 1990. Ook in El Salvador en Guatemala leverden de linkse verzetsbewegingen hevig slag met de door de VS gesteunde regimes van de betreffende landen. Honduras veranderde daardoor in ‘het vliegdekschip van de VS’, dat van daaruit de verzetsbewegingen in haar buurlanden bestreed. De balans die we nu op kunnen maken over de oorlogen in El Salvador en Guatemala zijn bijna onvoorstelbaar. Tienduizenden doden in het kleine El Salvador. In Guatemala zijn tenminste 200.000 doden gevallen, vooral onder de inheemse bevolking. Zo’n 400 dorpen zijn geheel verwoest en de terreur heeft de bevolking van het hele land nog steeds in zijn greep. Pas recent, met de strijd voor president Arevalo om überhaupt te kunnen beginnen met regeren, kwamen de inheemse bevolking weer massaal de straat op om hun rechten en de democratie te verdedigen.
Na de in 1990 verloren verkiezingen, kwamen de de sandinisten onder leiding van Daniel Ortega in 2007 weer aan de macht in Nicaragua. Ditmaal met de intentie om de politieke macht nooit meer af te staan aan ‘de vaderlandverkopers’ en de VS. Grootschalige burgerprotesten in april 2018 werden dan ook hard de kop in gedrukt met enkele honderden doden tot gevolg. Sindsdien is het gedaan met elke vorm van burgerlijke vrijheden en heeft het regime zich getransformeerd in een familiedictatuur.
In El Salvador kwam er in 1992 een einde aan de burgeroorlog via een vredesakkoord tussen regering en het FMLN. Zowel in 2009 als in 2014 wonnen kandidaten van het FMLN de landelijke verkiezingen, maar zij slaagden er niet in succesvolle veranderingen door te voeren. Sterker nog, een deel van het leidende kader van de beweging raakte verwikkeld in corruptie. De huidige rechtse president Bukele slaagde er de afgelopen jaren in om via grove repressie het bendegeweld (de zogenaamde ‘maras’) te beteugelen. Eerder kwam hij het toneel op in een coalitie met het FMLN, maar nu leidt hij zijn ‘eigen’ partij GANA (Gran Alianza por la Unidad Nacional), een afsplitsing van de vermaarde rechtse ARENA (Alianza Republicana Nacionalista).
De afgelopen decennia ervaart de regio de gevolgen van het junglekapitalisme, het kapitalisme zonder restricties, dat op wereldschaal dominant is. Dit manifesteert zich onder andere via vormen van productie die plaatsvinden binnen belastingvrije zones waar doorgaans slecht betaalde arbeidsintensieve werkzaamheden plaatsvinden, zonder dat er sprake is van vakbondsvrijheid (de zogenaamde maquilas). Met uitzondering van Costa Rica was en is armoede een groot probleem in deze landen, vooral in de agrarische gebieden. Ook migratie op grote schaal naar de Costa Rica en de VS en zware drugsgerelateerde criminaliteit zijn fenomenen die grote impact hebben op de regio.
In Honduras kwam in 2006 met de verkiezingsoverwinning van de liberaal Manuel Zelaya voor het eerst een progressieve regering aan de macht. Daar kwam echter in 2009 via een ouderwetse door de VS gesteunde coup alweer een eind aan. Maar in 2021 lukte het zijn vrouw Xiomara Castro om opnieuw de verkiezingen te winnen. Sindsdien regeert zij, ondanks het gegeven dat haar politieke speelruimte door toedoen van de traditionele elite en het leger uiterst beperkt is. Haar partij wordt bovendien geplaagd door beschuldigingen van corruptie en een interne machtsstrijd over de opvolging.
In 1996 kwam het in Guatemala tot een vredesakkoord tussen de regering en de vrijwel vernietigde gewapende oppositie. Decennia lang was het land het toneel van gruwelijk geweld, waarbij sprake was van grootschalige genocide onder de inheemse bevolking. Ook in Guatemala hielden de militairen, conservatieve zakenlieden en grondbezitters na de burgeroorlog de touwtjes strak in handen. Maar ook daar slaagde de socioloog César Bernardo Arévalo de León er in 2023 in om de verkiezingen te winnen op basis van een anti-corruptieprogramma. Net als in Honduras en El Salvador doen de zittende machthebbers er alles aan om hem het regeren onmogelijk te maken.