ALGEMEEN

Midden Amerika en de Nederlandse solidariteits-beweging: Valió la pena?

Jos Coumans

Internationale solidariteit van dichtbij en veraf bekeken

We reflecteren in dit artikel op de rol en betekenis van internationale solidariteit bij de turbulente en ingrijpende politieke en sociale ontwikkelingen in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw, onder leiding van nationale volksbewegingen in diverse landen, met als perspectief het bouwen aan een samenleving waarin iedereen, maar vooral gemarginaliseerde en onderdrukte bevolkingsgroepen, een kans krijgt een beter en waardig bestaan op te bouwen.

Terugkijken naar onze betrokkenheid bij deze ingrijpende veranderings-processen in het buitenland over de afgelopen 40, 50 jaar kan helpen om meer inzicht te krijgen in wat zich feitelijk en op verschillende niveaus afspeelde en nog steeds afspeelt.
We nemen Midden-Amerika, en dan specifiek Nicaragua, Honduras, El Salvador en Guatemala als focus, maar we kijken ook naar soortgelijke ervaringen in andere delen van de wereld om onze analyse een bredere en internationale scope te geven.

Voorop dient gezegd te worden dat het in de eerste plaats de bevolking van de betreffende landen zélf is die te lijden heeft van ‘ontspoorde’ processen, voor zover daar sprake van is. We zien leiders en regeringen die – na politieke omwentelingen – niet in staat bleken hun beloftes in te lossen of – eenmaal op het pluche – in ouderwets machtsgedrag vervielen. Zij verrijkten zichzelf en hun clan en spreiden een autocratische stijl van regeren ten toon, iets waarvan zij – terecht – hun overwonnen voorgangers beschuldigden. Dergelijke ontwikkelingen zouden bij betrokkenen binnen solidariteitsbewegingen teleurstelling kunnen oproepen en mogelijk tot defaitisme kunnen leiden. Een zorgvuldige reflectie op al die processen kan een nieuw perspectief bieden.
In de dagen van de strijd om de politieke macht konden lokale en nationale organisaties van boeren en boerinnen, van vrouwen, vakbonden, universiteiten en ook de militante beweging en hun politieke leiding internationaal rekenen op veel steun. De verzamelnaam die we aan deze steun geven is ‘Internationale Solidariteit’ en die steun kende verschillende vormen. Maar waar komt die solidariteit met mensen in verre landen vandaan en hoe kunnen we die solidariteit duiden? In de jaren zeventig van de vorige eeuw maakte de jonge generatie zich los van een beklemmend keurslijf van paternalisme, calvinisme en door kerk en politiek gedicteerde richtlijnen. Een kritische en maatschappijbewuste stroming van jongeren, studenten, gelijkgezinde docenten en delen van de aanhang van progressieve politieke partijen, zette zich in voor maatschappelijke verandering, voor brede participatie in bestuur, voor inclusie. Universiteiten werden bezet, er werd op brede schaal actiegevoerd en confrontaties met bestuurlijke autoriteiten werden niet uit de weg gegaan. De blik van deze generatie beperkte zich niet tot beoogde veranderingen in het binnenland. Het optreden van de Verenigde Staten in binnen- en buitenland bij voorbeeld, werd zwaar onder vuur genomen, evenals het Portugese kolonialisme op het Afrikaanse continent. Het gewelddadig uitschakelen van de democratisch gekozen Salvador Allende in Chili; het repressieve optreden tegen de eigen zwarte bevolking die voor gelijke rechten streed – en nog steeds strijdt – en vooral het ongekende geweld dat de VS toepaste in Vietnam om Ho Chi Minh’s plannen tot hereniging van Vietnam onder communistische vlag tegen te gaan en Indochina zo veel mogelijk in de westerse politieke en economische invloedsfeer te houden, werden tijdens massale demonstraties aan de kaak gesteld.

Het gemeenschappelijke kader achter het protest en de kritiek van de jonge generatie, alhoewel zich ook veel ouderen daarbij aansloten, kenmerkt zich door:

  1. Een verzet tegen onrecht, onrechtvaardigheid, knechting en repressie.
  2. Recht op soevereiniteit, tegen buitenlandse overheersing (tegen kolonialisme en imperialisme) en
  3. Strijd voor gelijkheid, voor gelijke rechten, tegen autoriteit en autoritair bestuur, voor erkenning van de waardigheid en stem van elk individu.

Binnen dit kader gaven zeer veel mensen het concept ‘internationale solidariteit’ actief vorm, waarbij zij tot op zekere hoogte hun onderlinge ideologische verschillen toedekten. We moeten hierbij wel bedenken dat dit kader politiek en cultureel gekleurd was, dat het waarden waren die zich in ons type samenleving aan het wortelen waren en niet noodzakelijk gedeeld werden in de landen waar de solidariteitsbeweging zich op richtte.

Een groot aantal landencomités werd in Nederland opgericht. Samen met andere nationaal opererende organisaties zetten die zich in voor dekolonisatie van de Portugese koloniën op het Afrikaanse continent en voor de anti-apartheidsstrijd in Zuid Afrika. Hetzelfde zagen we met betrekking tot Latijns-Amerika waar in vele landen lokale organisaties ondersteund werden in hun strijd tegen dictatoriale regimes en buitenlandse overheersing. Chili met generaal Pinochet aan het roer kreeg in ons land alle aandacht en het kabinet werd destijds opgeroepen te breken met diens regime. Onze eigen kolonie Suriname werd op 25 november 1975 politiek onafhankelijk en ook de status van de Caribische eilanden binnen het Nederlandse Koninkrijk stond ter discussie.

In diezelfde periode werd steeds meer bekend over de repressieve regimes in Midden-Amerika, met name in Guatemala, El Salvador en Nicaragua. Ook hiervoor werden landencomités opgericht van waaruit ondersteuning aan de strijd voor gerechtigheid in deze landen werd georganiseerd. Die ondersteuning was heel divers en werd aan heel diverse groepen en organisaties aangeboden. Heel divers was ook de ideologische oriëntatie achter deze ondersteuning, achter deze internationale solidariteit. De strijd tegen onrecht, tegen mensenrechtenschendingen, tegen het geweld dat door leger en paramilitaire groepen ingezet werd tegen de in verzet gekomen lokale bevolking stond centraal voor een deel van de solidariteitsbeweging. Voor dit deel van de solidariteitsbeweging vormden ethische, sociale en politieke overwegingen de basis voor hun ondersteunend werk. Hierbij speelden zeker ook emoties (diepe verontwaardiging, boosheid en woede) een belangrijke rol. Een meer systeemgerichte benadering die het onrecht koppelde aan machtsposities en belangentegenstellingen tussen expansieve grootgrondbezitters met hun plantages en vaak een eigen militair apparaat tegenover gemeenschappen van kleine en landloze boeren, keek vooral naar verfoeilijke feodale en kapitalistische uitbuiting en zag daarbij de VS als een belangrijke steunpilaar voor de onderdrukkende klasse. Deze meer systeemgerichte benadering keek ook naar de ontwikkelingen die plaatsvonden in het bevrijde Cuba van Fidel Castro.

Zo zagen we binnen de solidariteitsbeweging verschillende groepen activisten, ieder met een eigen visie op de gegeven – vaak schrijnende – situaties en op de aard van de ondersteuning die van hieruit geboden diende te worden. Vele campagnes, georganiseerd door diverse coalities van landencomités, actiegroepen en politieke partijen, werden van de grond getild in een sfeer van eenheid. Echter, tevens bestonden er duidelijke verschillen van opvatting over bij voorbeeld de rol van de Sovjet-Unie, over de verschillende politieke en revolutionaire bewegingen in de betreffende landen zelf waaraan men graag of juist helemaal geen steun wilde verlenen. Ook de legitimiteit van gewapende strijd was niet voor iedereen een vanzelfsprekendheid, laat staan dat er eensgezindheid bestond over het maatschappijtype dat na een politieke overwinning van de grond zou moeten komen. Dit nog los van de vraag of de solidariteitsbeweging daar überhaupt iets over te zeggen zou hebben.

Wat was het perspectief van deze strijd?

Zou een socialistisch perspectief haalbaar zijn in landen als Nicaragua, El Salvador en Guatemala wanneer er eenmaal een zwaarbevochten politieke omwenteling plaats gevonden zou hebben? Die vraag gold ook voor Zuid-Afrika, Angola, Mozambique, Guinee Bissau, Zimbabwe en vele andere landen waar een anti-apartheid- en antikoloniale bevrijdingsstrijd plaatsvond.
Terugkijkend denk ik dat verschillende factoren – hieronder nader uiteengezet – in deze processen onderschat zijn of in het geheel geen aandacht hebben gekregen. Pas later, ruim nadat een politieke omwenteling had plaatsgevonden en dictators en koloniale overheersers aan de kant waren gezet, realiseerden we ons dat transitieprocessen te maken hebben met vele en weerbarstige aspecten. Door deze aspecten goed te analyseren en vanuit een breed kader te bezien, kunnen we misschien tot perspectiefvolle benaderingen komen, ook waar verwachte en gewenste resultaten in ‘ontspoorde’ processen uitmondden, hetgeen zeker tot teleurstelling leidde. Teleurstelling daar en hier, maar dan wel met een volstrekt andere betekenis voor de betreffende bevolkingsgroepen daar dan voor betrokkenen binnen de internationale solidariteitsbeweging hier. We noemen deze ontwikkelingen ‘ontspoorde’ processen omdat in een aantal landen progressieve ontwikkelingen en gunstige politieke beleidsvorming voor grote groepen mensen te niet zijn gedaan of stagneren en zij geen deelgenoot zijn van de vruchten van de succesvolle, zwaar bevochten, omwenteling. Leiders lieten de progressieve weg links liggen en raakten de weg kwijt.

Relevante factoren bij bevrijdingsprocessen en nationale opbouw:

  1. Politiek-ideologische diversiteit binnen de revolutionaire leiding van volksbevrijdingsbewegingen en rivaliserende bewegingen op etnische, ideologische en/of pragmatische gronden
  2. Focus op militair-politieke overwinning (de omwenteling) en niet zo zeer op wat daarna moet komen
  3. Teloorgang van revolutionair elan van hoogste leiders en gebrek aan controle instrumenten
  4. De psychologie van de machtsovername
  5. Maakbaarheid in geopolitiek en economisch opzicht

We werken deze factoren hieronder nader uit.

Ad 1. Politiek-ideologische diversiteit binnen de revolutionaire leiding van volksbevrijdingsbewegingen en rivaliserende bewegingen op etnische, ideologische en/of pragmatische gronden

De solidariteitsbeweging werd hier regelmatig geconfronteerd met complexe vraagstukken rond de aard van de politieke leiding van het revolutionaire proces daar. Immers in Nicaragua hadden reeds in de jaren vijftig, zestig en begin zeventig vele oppositionele politieke organisaties het licht gezien, afsplitsingen gekend en fusies aangegaan. Uiteindelijk werd uit drie ideologische hoofdstromingen een eenheid gesmeed in het Frente Sandinista de Liberación Nacional (FSLN) met 9 ‘commandantes’ in de nationale leiding, drie uit elke politieke stroming. Deze smeltkroes van ideologieën kon dan wel massale mobilisering tegen de dictatuur tot stand brengen, een enorme prestatie overigens, maar eenmaal aan de macht dienden andere problemen zich al snel aan. De eensgezindheid over het noodzakelijke vertrek van dictator Somoza en over de gewapende strijd tegen de dictatuur gold niet meer zozeer voor de te volgen koers bij de wederopbouw en het invullen van een nieuw maatschappijmodel in Nicaragua. Welke koers ging Nicaragua op? Welke bondgenoten werden op internationaal niveau gezocht? Hoe breed werd de sandinistische landhervorming gedragen? Wat te doen met de onteigende kapitaalgoederen van de overwonnen Somoza-kliek?

Na de overwinning van de revolutie keerde een bekende guerrillaleider, Eden Pastora, zich al snel tegen zijn vroegere strijdmakkers en startte met steun van de VS het gewapend verzet tegen de nieuwe, linkse regering. Onderlinge politieke rivaliteit tussen revolutionaire bewegingen – al dan niet gebaseerd op duidelijke ideologische verschillen – speelden ook in onder andere Guatemala, El Salvador en Colombia een belangrijke rol. Voor mensen binnen de solidariteitsbeweging leverde dit soms verwarring op of leidde dit tot teleurstellingen.

In Zuid-Afrika speelde het ANC, met een sterke politieke invloed vanuit de communistische partij en met haar gewapende tak, uMkhonto weSizwe, een doorslaggevende rol in de strijd tegen de apartheid. Maar ook daar namen andere bewegingen deel aan diezelfde strijd, weliswaar met een andere visie en met andere allianties.

In Mozambique leidde de samenwerking tussen verschillende verzetsgroepen uiteindelijk tot de oprichting van een breed politiek divers volksfront, Frelimo. Na de overwinning op het Portugese koloniale bestuur kreeg Frelimo direct te maken met aanvallen en sabotage door Renamo, een organisatie opgezet en gesteund door blanke kolonisten uit toenmalig Zuid-Rhodesië (het huidige Zimbabwe), Portugese kolonisten en het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Politieke en economische belangentegenstellingen leidden toen tot een lange en frustrerende strijd, waarbij Frelimo uiteindelijk Renamo als politieke speler diende te gedogen.
In Angola lukte het de drie bevrijdingsbewegingen MPLA, UNITA en FNLA niet om tot één volksfront te komen. Geografische herkomst, etnische verschillen, rivaliserende steun vanuit het buitenland (resp. Sovjet-Unie, Zuid-Afrika, en VS) en wellicht de ego’s van de leiders (Agostiño Neto, Jonas Savimbi en Roberto Holden) maakten eenheid onmogelijk, zodat een gezamenlijke strijd tegen de Portugese koloniale overheersing uitbleef. De Anjerrevolutie in Portugal zélf en de onhoudbaarheid van het koloniale systeem leidden naast de militaire druk van de bevrijdingsbewegingen tot een einde aan de koloniale Portugese overheersing. Angola werd op 11 november 1975 onafhankelijk, maar een langdurige en verschrikkelijke burgeroorlog volgde tussen de MPLA en UNITA, waaruit de door de Sovjet-Unie gesteunde MPLA als winnaar naar voren kwam.

Wat is er gedurende die bijna 50 jaar onafhankelijkheid onder leiding van de MPLA terechtgekomen van de aspiraties, noden en rechten van het Angolese volk? De op 8 januari 2023 overleden voorman van het Angola Comité, later Komitee Zuidelijk Afrika (KZA), Sietse Bosgra, altijd een trouwe steunpilaar van de MPLA, zal zich later vaker achter de oren hebben gekrabd en zich de vraag gesteld hebben ‘waar gaat dit heen en wilden we dat?’ Hoe kijken de activisten van het eerste uur, voor zover nog in leven, terug naar de huidige ontwikkelingen in Angola?
Voor de solidariteitsbeweging met Zuidelijk-Afrika en Midden-Amerika waren al deze ervaringen op z’n zachts gezegd problematisch. Broedermoord, elitevorming en machtsmisbruik bleken hardnekkige misstanden. In de landen waar de strijd werd gevoerd ging het de leiders om de verovering van de politieke macht. Dat daarbij slachtoffers vielen is duidelijk. Dat medestrijders rivalen werden en ook bestreden werden is een bittere realiteit voor mensen die actief waren en zijn in de solidariteitsbeweging. Enige vorm van naïviteit en simplisme diende ook hier overwonnen te worden en pijnlijke lessen werden geleerd.

Het is de lokale politieke dynamiek in de onderdrukte en opstandige landen die bepaalt welke koers er gevaren wordt, bij welke internationale blokken steun wordt gevraagd en met wie er wel of niet wordt samengewerkt in het land zelf. De solidariteitsbeweging heeft hierop geen invloed van betekenis en zal moeten aanzien en accepteren dat er zich ver weg processen afspelen die in Nederland binnen de solidariteitsbeweging als volstrekt ongewenst beschouwd worden. Maar wij gaan daar niet over, het is hun soevereine strijd en wij kunnen hen niet de les lezen. Wel kan de solidariteitsbeweging zich kritisch uitlaten over misstanden, maar het effect ervan is beperkt. Bezien vanuit machtsverhoudingen dienen we te beseffen dat de solidariteitsbeweging ondersteuning levert op politiek en materieel vlak, maar verder weinig tot geen invloed had op de processen daar. Wij waren er voor hen, niet andersom en je dat realiseren kan confronterend, pijnlijk en teleurstellend zijn.

Andere vormen van internationale solidariteit, bijvoorbeeld meerjarige onderwijs- en vormingstrajecten, structurele investeringen in gezondheidszorg, advisering bij specifieke vraagstukken en op verzoek van de lokale leiding aldaar, kunnen wel degelijk positieve effecten hebben gehad, maar ook daarbij is het niet de solidariteitsbeweging die over de effecten en duurzaamheid van deze programma’s gaan.

Ad 2. Focus op militair-politieke overwinning (de omwenteling) en niet zo zeer op wat daarna moet komen

In de meeste landen die we hierboven genoemd hebben zien we een bevrijdingsstrijd waarbij strategisch en tactisch, politiek en militair de aandacht zich voornamelijk richt op de omverwerping van het vermaledijde en repressieve regime. Die omwenteling zelf lijkt centraal te staan. Het verdrijven van Somozo, van de Portugese overheersers in Angola, Mozambique en Guinee Bissau, het vestigen van een meerderheidsregering in Zimbabwe en de omverwerping van het apartheidsregime in Zuid-Afrika lijken een einddoel te zijn. Euforisch werd de overwinning gevierd door grote mensenmassa’s op straat en ook door de solidariteitsbeweging. En terecht! Verschrikkelijk veel ellende heeft er tijdens de strijd plaatsgevonden. Ook in Nederland sloeg de moord op de 4 Ikon journalisten Koos Koster, Hans ter Laag, Jan Kuiper en Joop Willemsen op 7 maart 1982 in El Salvador diepe wonden. Maar hoe nu verder, nu de dictator verdreven is of volksfronten via verkiezingen (mede) aan de macht komen?
Vanaf enige afstand zou je kunnen zeggen dat de omverwerping van het onderdrukkende regime slechts een eerste randvoorwaarde is om te kunnen gaan werken aan de inrichting van een samenleving die gelijkheid, een zekere vrijheid, kwaliteit, duurzaamheid, waardigheid, veiligheid en gezondheid mogelijk maakt voor alle belanghebbenden. Daar willen we naar toe, maar de enorme complexiteit van dat perspectief vinden we niet direct terug in lange termijn visies, in nationale meerjarenprogramma’s. Hoe vinden we onder leiding van een nieuwe revolutionaire regering – die net nog de leiding van een bevrijdingsbeweging vormde – de weg naar die nieuwe maatschappij waar het allemaal om ging?

Het cruciale belang van de eenheid binnen het FSLN in Nicaragua was dat de strijd tegen Somoza een hele brede basis had, breed gedragen werd en tot de overwinning kon leiden. Het FSLN – en we zagen dat ook in de dekolonisatiestrijd in Angola, Mozambique, Zimbabwe en in de antiapartheidsstrijd in Zuid-Afrika – werkte aan een politiek proces met politieke en militaire middelen gericht op de ondergang van de Somozo-dynastie.
Het winnen van de politieke macht an-sich, de machtsovername sec, is daarbij leidend. Een uitgewerkte visie op het maatschappijmodel dat ingevuld zou moeten gaan worden, een integraal plan voor een allesomvattende transitie richting een socialistisch Nicaragua bijvoorbeeld, waarmee ná het winnen van de politieke macht begonnen zou kunnen worden (en misschien voortbordurend op wat er in reeds bevrijde gebieden opgebouwd werd) was er eigenlijk niet. Zo kwamen we in de tweede helft van de jaren tachtig in Nicaragua veel nuttige publicaties tegen van ‘commandantes’ over de strijd, met bruikbare analyses over de Nicaraguaanse (klassen-) samenleving etc., maar nagenoeg niets over de voorziene toekomst. Wat zou er met het eigendom van productiemiddelen moeten gaan gebeuren; welk type landhervorming zou beantwoorden aan de behoeftes van de kleine en landloze boeren én aan de nationale agrarische economie? Hoe zouden grote private boerderijen en landerijen omgevormd moeten gaan worden tot coöperaties. Is het coöperatieve model op het Nicaraguaanse platteland een model dat aansluit bij het bewustzijn, de belevingswereld en de wensen van de massa’s van kleine boeren? Hoe gaan we de voedselveiligheid nationaal invullen? Hoe gaan we het onderwijs en de gezondheidszorg hervormen in de richting van wat het Nicaraguaanse volk in socialistisch perspectief nodig heeft? Hoe gaan we een nationale besluitvormingsstructuur inrichten die optimale participatie van de bevolking mogelijk maakt? Hoe gaan we daarbij voorlichting, training, informatiecampagnes en lokale discussierondes etc. organiseren om van onderaf kennis en inzicht te laten toenemen, zodat met meer wijsheid aan besluitvormingsprocessen kan worden deelgenomen?

Dit alles op een open, geduldige, respectvolle, niet-autoritaire manier, gericht op intrinsieke kennis- verwerving, geen indoctrinatie en niet gericht op het winnen van stemmen van het ‘stemvee’. Na 1979 is er in Nicaragua zeker veel ondernomen en geëxperimenteerd bijvoorbeeld met de landhervorming van Jaime Wheelock, maar onder de oppervlakte lag het accent vooral op de uitbouw en consolidatie van de politieke macht in handen van het FSLN. De contra-oorlog, de agressie vanuit de VS, speelde een doorslaggevende rol in de nationale politieke dynamiek. Het ‘Frente’ kreeg als het ware geen kans om met zo’n transitieplan, als dat al in een duidelijke vorm bestond, aan de slag te gaan. De negen commandanten van het eerste uur waren in dat opzicht allesbehalve eensgezind. Hun eenheid was noodzakelijk om de militaire strijd tegen de Somoza-kliek en de contra-oorlog te winnen ……..maar dan? Ortega zou tot aan de verkiezingsoverwinning van Julieta Chamorro in 1990 misschien nog een constructieve rol gespeeld hebben, maar daarna viel de junta feitelijk uiteen en kwamen de oude tegenstellingen weer op de voorgrond. Ortega wist in die machtsstrijd overeind te blijven en het Frente in een langjarig proces om te vormen tot een repressief apparaat gericht op afgedwongen loyaliteit. Die ontwikkeling leidde tot angst onder de Nicaraguaanse bevolking. Wie niet voor ons is, is tegen ons en niet Frente-leden werden vanaf 2007 uit belangrijke functies en posities gewerkt om plaats te maken voor volgzame Frente-leden. Een angstcultuur, intimidatie en geweld werden niet geschuwd om die gewenste allesomvattende machtspositie van het Frente verder uit te bouwen. Op nationaal niveau hield Ortega, die van 1990 tot 2006 in de oppositie zat, eenmaal opnieuw aan de macht via bedenkelijke coalities, sommige sociale pakketten overeind en dwong daarmee steun af, maar met een bottom-up transitieplanning richting een socialistisch Nicaragua heeft dat alles niets te maken. Honderdduizenden Nicaraguanen verlieten hun land, oppositieleiders werden gevangen gezet en vervolgens naar het buitenland verbannen, waarbij hun bezittingen verbeurd werden verklaard. Zo verloor Nicaragua opnieuw haar hoop en kans op een betere toekomst.

Voor de solidariteitsbeweging met Nicaragua brachten de ontwikkelingen in de afgelopen jaren veel verwarring en tegengestelde posities met zich mee, hetgeen tot verlamming in de – reeds neergaande – beweging leidde. Voor- en tegenstanders van Daniel Ortega en zijn vrouw Rosario Murillo, zie je namelijk niet alleen in Nicaragua, maar ook in sommige Europese solidariteitsbewegingen. Hoewel de steun voor het regime van Ortega zowel binnenlands als internationaal klein is, weet de dictatuur zich te handhaven doordat zij het complete staatsapparaat monopoliseert en de civiele samenleving compleet onttakeld heeft. In het kader van de ‘cubanisering’ van Nicaragua is het gedaan met de democratie, met de persvrijheid en de vrijheid van organisatie.

Ad 3. Teloorgang van revolutionair elan van hoogste leiders en gebrek aan controle instrumenten

Vanuit het perspectief van de internationale solidariteitsbeweging is het uitermate lastig om toeschouwer te zijn van misstappen van jarenlang ondersteunde politieke leiders. De resultaten van de zware strijd om de politieke macht worden daarna niet op een presenteerblaadje aangeboden. Dat zal iedereen die actief was en is binnen de solidariteitsbeweging zich moeten realiseren.
In Zimbabwe erfde Mugabe bijvoorbeeld – na een lange gewapende vrijheidsstrijd – een relatief sterke economie en infrastructuur van het Ian Smith-bewind en na de ‘Ronde Tafel’ conferentie in het VK waarin de formele overdracht van de koloniale macht aan een zwart meerderheidsbewind werd overgedragen.
We zagen Robert Mugabe als Zanu-leider en president in de eerste jaren van zijn bewind nog werken aan veelbelovende plannen. Er werd daarbij rekening gehouden met de reële situatie in het land. Een ‘reconciliation’ beleid creëerde de randvoorwaarden voor het behoud van bestaande kapitaalsgoederen, economische infrastructuur en werkgelegenheid, terwijl op langere termijn, zodra de opleidingsvoorwaarden daartoe vervuld zouden zijn, de productie- en eigendomsverhoudingen omgevormd zouden kunnen worden op een meer socialistische leest. Buitenlands kapitaal werd niet gelijk weggejaagd en de voornamelijk blanke managers van productiebedrijven in Zimbabwe werden gestimuleerd hun leidende posities te delen met zwarte Zimbabwanen die tegelijkertijd tot managers konden worden opgeleid.

Maar zijn eigen kameraden waarschuwden al snel op te passen met Mugabe. Het zou wel eens de verkeerde kant op kunnen gaan. Over een langere periode moest ook de internationale solidariteitsbeweging machteloos toezien hoe onder leiding van Mugabe er verschrikkelijk werd huisgehouden in Matabeleland waar zusterpartij ZAPU, binnen het Patriottisch Front van Joshua Nkomo, haar basis had en verdacht werd van samenwerking met het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. De in de media breed uitgemeten aanvallen en confiscaties door Zanu-jongeren van boerderijen van voornamelijk blanke boeren, met desastreuze gevolgen, leidde tot een dramatische neergang in de nationale agrarische productie. Het regime deed een wanhopige poging om verkiezingsverlies van de Zanu-PF tegenover het MDC van Morgan Tsvangirai te voorkomen. Het essentiële probleem voor Mugabe, het verdelen van land onder zwarte landloze boeren zonder de landbouwsector de vernieling in te helpen, werd daar uiteraard op geen enkele manier mee gediend.
Mugabe droeg steeds meer bij aan een schrikbewind in zijn land en bij zijn begrafenis was zijn populariteit al ver gedaald. Momenteel leeft het overgrote deel van de bevolking in Zimbabwe in doffe ellende en dat in een land waar zij het onder Ian Smith in de nadagen van het Britse kolonialisme beter hadden. Dat veel mensen terug verlangen naar die tijd is cynisch en geeft te denken.
De vraag die zich hier aandient betreft de politieke structuur ná de overwinning op de dictatuur. We dienen ons te realiseren dat guerrillaleiders en aanvoerders van het gewapend verzet er ten tijde van de overwinning al het nodige voor hun kiezen hebben gekregen: harde strijd, ontberingen, veelvuldige tegenslagen en verlies van kameraden, gevangenschap en mogelijke marteling. Komend vanuit deze strijdcontext met een vaak relatief plotselinge overstap naar het landsbestuur en vaak weinig bestuurlijke ervaring komen de nieuwe leiders terecht in een sfeer waarbij behoud van de zwaarbevochten macht centraal komt te staan. Dit leidt lang niet altijd tot constructief en maatschappelijk gewenst beleid in dienst van hun bevolking, zoals de internationale solidariteitsbeweging dat mogelijk voor ogen stond.
Zijn er mechanismes denkbaar die in een dergelijke nog fragiele politieke periode als controlemechanisme zouden kunnen werken, waarbij een breder forum dan alleen de revolutionaire leider invloed kan uitoefenen op alle relevante politieke, economische en sociale beleidsontwikkelingen, die voor de bevolking zo cruciaal zijn? Op welke manier kan voorkomen worden dat nieuwe leiders ‘ontsporen’ en als alleenheersers dramatische effecten kunnen veroorzaken, terwijl aanvankelijk de ‘volks’-overwinning van de politieke macht juist veel kansen leek te bieden op structurele positieve veranderingen voor alle sectoren van de maatschappij?
Verwijzend naar het collectief leiderschap binnen de Nationale Leiding in het Nicaragua van na 1979 zou als hypothese meegenomen kunnen worden dat de negen commandanten, weliswaar van verschillend politiek pluimage, wel een controlerend en corrigerend platform vormden waardoor Ortega bijvoorbeeld niet in alle opzichten zijn gang kon gaan. Pas later onder de nieuwe politieke verhoudingen die vanaf 1990 ontstonden, slaagde Ortega erin de absolute macht binnen het Frente te grijpen. Dat lukte hem doordat nogal wat voormalige revolutionaire leiders zich terug trokken uit de politiek en door critici als ‘lastpakken’ weg te zetten en de partij uit te werken. Op die manier liet de revolutionaire leider zijn nieuwe of ware gezicht zien.

Ad 4. De psychologie van de machtsovername

In sommige van de hier besproken landen zien we revolutionaire leiders op een enigszins paranoia-achtige manier reageren op elke vorm van kritiek of protest. Er kan wel degelijk heel constructief bedoelde kritiek komen uit eigen gelederen, zonder dat de loyaliteit van de critici jegens het nieuwe bewind aan twijfel onderhevig hoeft te zijn. Kritiek of protest kan tevens leiden tot een verdere consolidatie van diepere democratische processen en het ondersteunen en stimuleren daarvan is juist een teken van kracht. Maar de angst voor echte contrarevolutionaire actie tegen het nieuwe bewind, bijvoorbeeld georganiseerd door vertegenwoordigers van de afgezette elite of klasse is denkbaar en begrijpelijk. De overwonnen en vaak ternauwernood gevluchte dictator zal er met alle mogelijke interne en externe hulp van belanghebbenden alles aan doen om de macht terug te pakken. Dus waakzaamheid is nodig en dient strak en optimaal georganiseerd te zijn. Ook bij volksprotesten in bijvoorbeeld Nicaragua, is het nodig te onderzoeken of er mogelijk sprake is van inmenging, manipulatie en intrige door contrarevolutionaire krachten. Anders wordt het wanneer a priori bij elk protest wordt uitgegaan van buitenlandse invloeden, contrarevolutionaire doelstellingen en ondermijnende acties. Ortega’s geweld tegen protesterende jongeren in 2018 illustreert de arrogantie van de macht, de onmacht om om te gaan met kritische geluiden en open dialoog. Elke kritiek en elk protest wordt geduid als negatief, bedreigend en gericht op het ondermijnen van zijn bewind.

Doordat revolutionairen doorgaans grossieren in binnen- en buitenlandse politieke vijanden, denken de leiders van die bewegingen snel in nieuwe vijandpatronen. ‘Ik ben jullie revolutionaire president, ik ga uit van een volmacht die ik van jullie heb gekregen, ik weet wat goed voor jullie is, durf daar niet aan te twijfelen.’ Wanneer je als president kritiek krijgt van je vroegere strijdmakkers kun je daar profijt van hebben of je legt het naast je neer en vervreemd je jezelf van je vroegere vertrouwelingen. Het kan je onzeker maken en steeds meer doen grijpen naar instrumenten die jou ten dienst staan zoals geheime diensten, speciale politie- en legerafdelingen om de controle te behouden, dissidenten op te sporen en uit te schakelen, bedreigende leden van de oppositie gevangen te zetten, zelfs oude strijdmakkers. Je bedient je steeds meer van heel krampachtige en repressieve maatregelen. Hoe kun je je dan nog bezighouden met het realiseren van de breed gedroomde droom van een nieuw land en een mooie toekomst voor het hele volk.

Veel landen waar volksbewegingen er onder leiding van verzetsorganisaties in geslaagd zijn de dictatuur ten val te brengen, hebben nooit de luxe van democratie gekend. Het opbouwen van een rechtsstaat, de vorming van instituties die de scheiding der machten – de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht – borgen, kunnen voor ons vanzelfsprekend zijn, maar zijn dat in het grootste deel van de wereld niet. In een context van ‘de winnaar pakt alles’ en ‘oog om oog’ ontstaan democratie en mensenrechten niet per decreet.
Ook dit soort condities binnen revolutionaire processen die nauw gevolgd worden door de internationale solidariteitsbeweging zullen begrepen en in onze analyse meegenomen moeten worden. Niet als rechtvaardiging of legitimatie maar als reële mechanismes die het opbouw- en veranderingsproces in de beoogde richting complex en soms onmogelijk maken.

Ad 5. Maakbaarheid in geopolitiek en economisch opzicht

Konden we met de kennis die we hadden van de geopolitieke machtsverhoudingen in de regio Midden-Amerika en met de kennis van de nietsontziende VS-politiek en militaire operaties (inclusief liquidaties) om de achtertuin in het VS-gareel te houden, verwachten dat het sandinistisch project van de jaren zeventig zou slagen? De VS deden er van meet af aan alles aan om het sandinistisch bewind zoveel mogelijk tegen te werken. Het gaat om de Amerikaanse hegemonie in de regio die kost wat kost behouden moet blijven. Cuba is al een doorn in het oog en de relaties van Cuba, Nicaragua en Venezuela met de Sovjet-Unie tijdens de hoogtijdagen van de koude oorlog mochten niet leiden tot een voet aan de grond van radicaal links in Amerika’s achtertuin. De Sovjet-Unie was daarbij een belangrijke steunpilaar voor Nicaragua onder FSLN-bestuur. Maar na de ineenstorting van de Sovjet-Unie, eind jaren tachtig, kregen Nicaragua en Cuba het flink te verduren en dienden zij een economie op te bouwen die niet of veel minder afhankelijk was van financiering en handelsrelaties met de voormalige Sovjet-Unie.

‘Socialisme in één land?’, geïsoleerd in een ‘vijandige’ kapitalistische omgeving, is/was dat mogelijk? Dit is een oude discussie en ook als Nicaragua zo’n politiek-economisch bestel nooit gehaald heeft, lijkt het mij zinvol om ook die oude discussie erbij te betrekken. Immers, er staat zoveel op het spel bij elke substantiële politieke omwenteling – al dan niet met militaire middelen bereikt – en de politieke en economische haalbaarheid alsook het draagvlak onder de bevolking dient goed gekend te worden. Zelden zijn de randvoorwaarden voor een dergelijk perspectief voldoende aanwezig.
In El Salvador en Guatemala werd destijds door de revolutionaire krachten geen overwinning behaald maar konden zij via electorale processen in de macht delen. We zijn nu zo’n dertig jaar verder en vragen ons af of – en zo ja op welke wijze – de strijd en de offers van destijds in de jaren tachtig een positieve bijdrage hebben geleverd aan wat we in beide samenlevingen momenteel zien. Op het eerste oog is er nog een hele lange weg te gaan om de idealen van de volksbewegingen van destijds in beide landen om te zetten in tastbare en duurzame resultaten, maar nader onderzoek zal dat moeten uitwijzen.

In Nicaragua had de nieuwe revolutionaire leiding te maken met diverse serieuze uitdagingen. De politieke en militaire agressie van de VS jegens de sandinistische leiding in Nicaragua, uitmondend in de contra-oorlog, vormde de belangrijkste uitdaging. Maar ook de erfenis van een Nicaragua uit de Somoza-tijd kende vele en complexe uitdagingen. Het versneld ontwikkelen van de productiekrachten om aan de nieuwe ambities te kunnen voldoen stelde veel eisen aan de nationale leiding. Er was sprake van braindrain, van productieverlies door gebrekkige planning, van een groot tekort aan deviezen, et cetera. Een onmogelijke opgave voor de korte termijn. Het zou een weg van lange adem gaan worden, maar hoe lang hou je dan de steun van je achterban overeind terwijl de noden alleen maar oplopen. Het Ciera-project van de Tilburgse Universiteit, gericht op de vorming van middenkader, is een mooi voorbeeld van internationale solidariteit, dat toen voorzag in die broodnodige opleiding en ontwikkeling van middenkader. De benodigde schaal en kwaliteit vereiste echter een langdurige institutionele samenwerking waarbij geleidelijk de nationale partner het programma overneemt en dat komt om meerdere redenen niet zomaar van de grond. Daarmee wordt het project an sich niet gediskwalificeerd, maar leren we daarvan wel dat er voor duurzame ondersteuning veel meer nodig is.

In het licht van de hierboven beschreven factoren kunnen we eigenlijk niet anders constateren dan dat met enige realiteitszin de hooggespannen verwachtingen van revolutionaire processen tot juistere proporties dienden te worden teruggebracht.

Tot slot

Onze eigen positie vanuit de solidariteitsbeweging: Vanuit politieke, idealistische, morele en emotionele overwegingen is het niet moeilijk een kant te kiezen in een strijd die zich elders in de wereld voltrekt. Vanuit een relatief luxe, veilige en onbezorgde Nederlandse context kon sympathie met het FSLN, FMLN, URNG en met andere bewegingen en organisaties in Midden-Amerika en in Zuidelijk-Afrika gemakkelijk worden opgebracht en gemodelleerd tot een actieve brede internationale solidariteitsbeweging. Het antiamerikanisme, gebaseerd op de volstrekte afwijzing van de agressieve en dominante rol van de VS op het wereldtoneel in die dagen, speelde hierbij een versterkende rol. Binnen de zeer diverse solidariteitsbeweging werden ook tal van projecten en programma’s van de grond getild. Bijvoorbeeld het eerder genoemde Ciera-programma, waar veel jonge Nica’s -hoe dan ook- baat bij hebben gehad en vormen van ondersteuning, zoals stedenbanden en bilaterale ontwikkelingssamenwerking programma’s.

Nu wij de interne dynamiek binnen een land als Nicaragua als negatief en ongewenst bestempelen omdat het Nicaraguaanse volk als geheel lijdt onder het huidige bewind zijn we begrijpelijk en terecht teleurgesteld. In plaats van hun dromen waarmaken of structurele verbeteringen in de bestaansbasis doorvoeren heerst er nu angst en onzekerheid. Deze politieke dynamiek in Nicaragua – net als elders in de wereld – kan echter nooit door een solidariteitsbeweging van welke aard dan ook serieus worden beïnvloed. Dat gezegd hebbende ervaar ik het geheel aan ondersteunend werk vanuit de solidariteitsbeweging zeker niet als verloren of voor niets. Hoeveel hebben we niet geleerd in al die jaren? Hoeveel zicht hebben we niet gekregen op onze zeer bescheiden rol in de solidariteitsbeweging en in de krachten die er meer toe doen als het gaat om de richting van revolutionaire processen? Hoeveel naïviteit hebben we niet van ons afgeschud?

Hoeveel vormende persoonlijke ervaringen hebben we niet doorleefd door in deze landen een aantal jaren te hebben mogen werken en mensen te ontmoeten, hun levens te leren kennen en tot op bescheiden hoogte hun leven te mogen delen, waardoor wij ons in onze persoonlijke ontwikkeling weer een enorme rijkdom aan sociale en culturele inzichten eigen konden maken? Hoe kijken we terug op levensbedreigende situaties, op deelname aan nachtelijke bewakingsronden? We zijn er heel uitgekomen, hebben heel veel geleerd en ook de waardering van mensen daar gezien voor onze inzet (ook al gaat het daar niet om). Het heeft ons dus veel opgeleverd aan verbondenheid, aan kennis, inzicht en persoonlijkheidsvorming. Maar het gehele veranderingsproces op een hoger niveau en op een langere termijn wordt door minder subjectieve factoren bepaald en die factoren, zoals deels in dit artikel beschreven, zijn veel dominanter in de voortgaande uitkomsten van het ontwikkelingsproces aldaar.

We leren dus onze rol absoluut niet te moeten overschatten, in tegendeel. We leren niet naïef te zijn en op onze hoede. Welke door ons gesteunde leiders bleven tot hun einde trouw aan hun principes en lieten zich niet door macht corrumperen? Ik denk dat we teleurstellingen, frustraties en ontgoocheling in deze belangrijke processen van maatschappelijke verandering eigenlijk meer wetenschappelijk moeten benaderen in plaats van subjectief (vanuit onze eigen dromen en idealen). Met een grondige politiek-economische en sociale analyse en met een gedegen kennis van de enorme complexiteit van veranderingsprocessen kunnen we misschien stellen dat de voorwaarden op een transitie naar een meer socialistisch model in Zuidelijk-Afrika en in Midden-Amerika nog (lang) niet ingevuld waren. Deze laatste opmerking riekt een beetje naar het denken in termen van de elkaar opvolgende fasen theorie van sociale formaties, als een wetmatigheid en wellicht slechts haalbaar op mondiaal niveau (onhaalbaar in één geïsoleerd land). Dat geeft allemaal weer stof tot verder nadenken en discussie.

Maar eenieder binnen welke solidariteitsbeweging dan ook zou er baat bij hebben wanneer we onze eigen positie en rol meer bezien vanuit een grondige kennis van de context ter plekke. Zodoende kunnen verwachtingen getemperd worden, maakt wens plaats voor kennis en worden we volwassener in het duiden van wat zich afspeelt. Hierbij hoeven idealen, principes en toekomstbeelden niet verloochend te worden, maar worden ze in een helder en breder kader geplaatst.