In Latijns-Amerika maakte Lou Keune de balans op van zijn denken over en werken met het begrip duurzame en solidaire economie. Dat deed hij eerder ook in zijn boek ‘Doen wat moet worden gedaan’. Wat ooit begon als ‘arme mensen helpen’ werd tijdens zijn verblijf in Colombia al snel ‘bijdragen aan gemeenschapsontwikkeling van onderop’, waarbij de mensen zelf de motor van verandering waren.
Ontwikkeling is vooral een kwestie van veranderingen in Nederland en het rijke noorden, het is ‘thuiswerk’. Lou was onder andere actief in het Medisch Komitee El Salvador en betrokken bij een groot aantal projecten in Nicaragua en Costa Rica.

Opgegroeid in Zuid Limburg

Lou werd in 1938 in Valkenburg geboren en genoot een ‘goede katholieke opvoeding’. Hij was misdienaar en zat in het zangkoor van de kerk. Ook op de middelbare school was hij een ‘serieuze katholiek’. Hij had als pater kunnen eindigen. Zijn ouders, uit Amsterdam afkomstig, koesterden ook een vrolijk, onbezorgd leven. Met als uitzondering de 2de WO, toen zijn vader – waarschijnlijk wegens verzetsactiviteiten – langere tijd in de gevangenis verdween. Dat was een angstige, ingrijpende periode. Financieel draaide het gezin lange tijd goed omdat vader een bedrijf voor woninginrichting runde, moeder voor de kinderen zorgde en hulp in de huishouding had. Zijn ouders waren liberaal in de goede zin van het woord en waren breed georiënteerd en geabonneerd op allerlei kranten en tijdschriften. Eind jaren ‘50 kwam de klad in de zaak en uiteindelijk ging die failliet.

Studeren in Tilburg

Lou ging na de lagere school naar de Handelsdagschool, vergelijkbaar met het huidige VMBO, en daarna naar de HBS. Vervolgens ging hij economie studeren in Tilburg met het idee arme landen te willen helpen. Lou trouwt in 1962 met Wil van Helvoirt.

Uitgezonden naar Colombia

Dat was wat Lou noemt de ‘precolombiaanse periode’, waarin ze nog dachten dat de rest van de wereld ‘net als wij’ moest worden en dat de ‘inboorlingen bekeerd moesten worden’. In 1962 was er het plan om naar Zuid-Amerika te gaan. Vanwege de staatsgreep tegen Frondizi werd Argentinië te gevaarlijk geacht door de VN.

Het werd Colombia. Wil – die als verpleegkundige was opgeleid – wilde daar ook heen en wilde voor de medische ontwikkelingsorganisatie Memisa werken. In Colombia was een gruwelijke burgeroorlog geweest tussen conservatieven en liberalen, die in 1960 door een vredesakkoord was beëindigd. Daarna ontstond het plan voor Acción Comunal met de linkse priester Camilo Torres als een van de trekkers, die Lou en Wil al snel leerden kennen toen ze zich aansloten bij de beweging Inquietudes van kritische katholieke jongeren.

Het verblijf in Colombia betekende een flinke omslag in het denken van de twee. Voor het eerst ontmoetten ze toen ‘de mensen waar het om ging’. Community Development was een tamelijk radicaal concept waarin de mensen zelf veel te zeggen hadden. Lou reisde het hele land door. Ondanks het feit dat hun Spaans nog niet zo best was, maakten zij indringende ervaringen mee die de ‘metanoia’ (bekering) al snel in gang zetten.

Ze leerden Camilo Torres goed kennen, een erg charmante en charismatische man die sociale wetenschappen had gestudeerd in Leuven. ‘Hij was zelf afkomstig uit een welgestelde familie. Hij was echt overtuigd van de aanpak van community development in de zin dat mensen het zelf het beste kunnen doen als ze daar de middelen voor krijgen. Maar hij zag ook de botsing met de machtsverhoudingen, die voorkwamen dat mensen zich konden ontwikkelen en het beter konden krijgen. ’Het waren enerverende tijden, ook met de ontluikende bevrijdingstheologie en de beweging met studenten rond het blad ‘Inquitudes’ (‘ongerustheden’), waar ze bezinningsweekenden mee organiseerden. Camilo Torres besloot zich aan te sluiten bij een van de toen opbloeiende guerrillabewegingen, het ELN, en werd al snel, in 1966, doodgeschoten door het leger.’

Lou en Wil, die in de tussentijd al drie kinderen hadden gekregen, waren kort daarvoor door de Nederlandse ambassadeur gemaand om te vertrekken, omdat ze zich teveel met politiek bezig hielden. Ze hadden toen zelf ook al besloten om terug te keren naar Nederland, dus vonden ze hun uitzetting niet heel erg. Toen Camilo Torres sneuvelde was dat internationaal groot nieuws. Lou, toen dus al terug in Nederland, werd veel geïnterviewd door Nederlandse media.
Denken over ontwikkeling

In Nederland hadden ze al besloten dat ‘ontwikkelingswerk vooral thuiswerk is’. Veranderingen in Nederland en het mondiale noorden waren nodig. Lou ging werken bij de vakgroep van de eerste hoogleraar ontwikkelingsvraagstukken in Tilburg, Leon Jansen, die hem al bij hun verlof in Nederland had gevraagd bij hem te komen werken. Daar werkte hij aan zijn proefschrift. Ook missionarissen-opleidingen werden daar verzorgd. Lou gaf daar en op de Hogeschool van Tilburg college in ontwikkelingsproblematiek en in community development. Het bracht Lou in contact met veel nieuwe literatuur met name over Afrika en de dekolonisatie. Zoals van Basil Davidson en Jomo Kenyatta. Maar ook literatuur uit andere werelddelen. Dat leidde tot concepten als de ontwikkeling van de onderontwikkeling en afhankelijkheid.

De universiteit in beweging

Op de universiteit in Tilburg voltrokken zich tal van activiteiten. De universiteit werd bezet. Er waren allerlei campagnes voor democratisering en solidariteit met bevrijdingsstrijd in landen als Vietnam, Chili en Zuid Afrika. De boycot van Olivetti resulteerde in het opzeggen van het contract van de universiteit met Olivetti. ‘Bij de strijd aan de universiteit ging het uiteindelijk om machtsposities.’ Lou was in de jaren 1970 en 1980 populair onder studenten en een deel van het personeel, terwijl er allerlei tamelijk radicale campagnes gevoerd werden. Het ging niet alleen over ‘buitenlandse’ politieke onderwerpen, zoals de boycot van Olivetti vanwege Zuid Afrika. Het ging ook om vakbondsstrijd en over de universitaire democratie. ‘We hebben de wetenschap zelf ter discussie gesteld, de essentie van de wetenschapsbeoefening.’ Lou benadrukt dat hij dit samen met vele anderen deed, waaronder Wim Boerboom. Ook de heersende academische taal werd op de korrel genomen. Veel studenten werkten onbezoldigd mee bij een onderzoek naar de textielindustrie in Tilburg, dat waarlijk een ‘geschiedenis van het gewone volk’ was.

Ze hadden veel vrienden, maar ook vijanden in de top van de universiteit en het was zeker niet bevorderlijk voor Lou zijn carrière.

Solidariteitswerk in Nederland

Lou ging zich meer en meer bezig houden met solidariteitswerk met El Salvador, eerst binnen het El Salvador Komitee ESKN, samen met zijn collega Wim Pelupessy, en later met het Medisch Komitee El Salvador. ‘Dat werd al snel een halve dagtaak en kostte me bijna mijn huwelijk.’

Nicaragua

In 1980 gaat hij voor het eerst naar Nicaragua, waar net de overwinning op Somoza was behaald. Lou kon zijn werk toen zelf inrichten en koos voor Nicaragua om daar programma’s te ontwikkelen, die de sandinisten nodig hadden. Hij had ook toegang tot gelden bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en kon zodoende een programma helpen opzetten voor een urgentie-opleiding in de agrarische economie. Het ging niet vlekkeloos, want er waren veel problemen binnen de Sandinistische partij en er was de contra-oorlog die veel vernielde en opbouw bemoeilijkte.
Nicaragua nu

‘Is Nicaragua mislukt? Veel mensen in de top van de Sandinistische partij hebben zich verrijkt, van de landhervorming is niet veel terecht gekomen. Een revolutie van bovenaf is eigenlijk niet goed mogelijk. Werken ‘van onderop’ is de enige manier en je kunt er veel van leren. We moeten, ook hier, kijken hoe je mensen kunt organiseren en er is noodzaak aan een andere economie, anders is niets mogelijk. Dat werd dan ook speerpunt later in Nederland in het Platform Duurzame en Solidaire en Economie, dat onder andere met XminY Solidariteitsfonds werd opgezet. En, zoals hij leerde van zijn ouders, een vrolijk gemoed hebben blijft ook belangrijk.’

‘Er speelt nu een discussie over het opereren in deze barre tijden wat betreft het regime in Nicaragua. Er is veel opgebouwd, de activiteiten hebben aantoonbaar resultaat geboekt. Maar het blijft een moeilijke kwestie in hoeverre projecten direct gelieerd mogen, moeten en kunnen zijn aan de lokale machthebbers en de afhankelijkheid die dat oplevert.’
Persoonlijke impact

Nicaragua en El Salvador hebben Lou veranderd. ‘Met name in het project van medische hulp aan de Salvadoraanse guerrilla heb ik unieke ervaringen opgedaan. Eén daarvan is mijn houding ten aanzien van gebruik van geweld. Ik heb een pacifistische periode achter de rug als lid van de PSP, maar ook daarbuiten en daarnaast. Zo heb ik meegedaan aan cursussen geweldloosheid die door Anke Kooke en anderen in kerkelijk verband waren opgezet. Maar al in Colombia bespeurde ik bij mij gaten in de geweldloze bepantsering. Dat werd duidelijker in de voorbereiding van en deelname aan de Assemblee van de Wereldraad van Kerken in Uppsala. Maar ook een bezoek aan Cuba maakte duidelijk dat zonder bereidheid tot geweldsgebruik je op strategische momenten soms niet ver komt met je idealen. En dat werd nog duidelijker in het kader van de medische steun aan het FMLN. Die hulp kon alleen maar plaatsvinden in het kader van organisaties die bereid waren met geweld eigen territoria en mensen te verdedigen. Medische hulp lijkt op geweldloosheid, maar is dat in veel situaties niet. Een andere kwestie is of ik zelf bereid zou zijn indien nodig geweld te gebruiken. Toen ik eens in een situatie kwam dat dat onvermijdelijk leek, bleek ik daartoe bereid te zijn, hoe moeilijk het mij ook viel.’

Een vergelijkbare kwestie is of hij bereid zou kunnen zijn om illegale zo niet onwettige daden te plegen. ‘Ik ben nogal van de eerlijkheid. Maar ook wat dit aangaat bleek ik tot heel wat bereid. Want ja, bedenk maar eens wat vanuit een veilige omgeving als Tilburg gedaan moet worden om een zending medicijnen en instrumenten midden in oorlogsgebied te krijgen. Wetend dat instanties als de CIA en de BVD constant op zoek zijn naar informatie over dit soort reilen en zeilen. Overigens moeten ook hierbij zaken als vertrouwelijkheid en arbeidsdeling goed geregeld te zijn. Ik heb een geval meegemaakt, dat waarschijnlijk als gevolg van te openlijke voorbereiding van een medische zending, mensen in Honduras betrapt zijn en uiteindelijk zijn gedood. Die ervaring heeft op mij een onuitwisbare indruk gemaakt. Aan deze kwesties is verbonden, dat je bereid moet zijn leugens en bedrog te praktiseren. Wat dat aangaat heb ik er ook plezier aan beleefd. Bijvoorbeeld gebruik van postbussen en telefooncellen, een eigen woordenschat gebruiken, contacten in de openlucht, en zo meer. Ik bespeurde bij mij een neiging om daar lol aan te beleven en dat is misschien niet best. Wat ik heel erg vond maar toch gedaan moest worden, is mensen die je liefhebt of zeer waardeert toch voor de gek te moeten houden. Zoiets kan onvermijdelijk zijn maar is heel vervelend.’

‘Wat ik heel erg vond is dat in organisaties als het FMLN zich soms zeer onverkwikkelijke zaken voor doen. Ik heb het dan over de moord op Ana Maria en de daarop volgende zelfmoord van Marcial. Met Piet den Blanken blijf ik zeggen dat gelukkig dat soort zaken zich in El Salvador relatief weinig hebben voorgedaan. Dat neemt niet weg dat ik dat verschrikkelijk vond en bij mij twijfel zaaide over mijn solidariteit. Eens te meer werd duidelijk dat solidair zijn met verzet als in El Salvador geen hobby mag zijn maar een bloedserieuze zaak is.’

De moeite waard?

‘Of het allemaal de moeite waard is geweest? Het gaat zoals het gaat, daar heb je niet veel invloed op. We vragen ons af waarom de grote bewegingen van stedenbanden met Nicaragua weer verdwenen zijn, terwijl die juist nu belangrijk zouden zijn. En waarom is de stedenband van Tilburg, nog wel zeer actief? Het antwoord is onder andere, dat het project in Tilburg weliswaar steun geniet van de gemeente, maar ‘in handen’ is van burgers.’

‘Natuurlijk is er veel meer. Er is gewerkt aan verandering van structuren. De realisatie daarvan is nauwelijks begonnen. Er zijn periodes van terugval, maar ook van vooruitgang en van allebei tegelijkertijd. Aan de schepping van positieve voorwaarden hebben wij bijgedragen. Een bescheiden bijdrage natuurlijk, maar toch.’

‘Ik denk nog wel eens aan een ervaring in El Salvador. Dat was in 1993, niet lang na de sluiting van de vredesakkoorden. Toen was er één van de eerste demonstraties in San Salvador georganiseerd door het FMLN. Wij liepen door een wijk waar de rijken woonden. En toen gebeurde het. Heel lang hadden veel mensen van die demonstratie als zij door die wijk kwamen met angst en onderdanigheid gelopen. Daar was nu geen sprake van, integendeel. Vanuit de villa’s kwam geen enkele reactie. Het bleef daar doodstil. Daar kwamen overwinning en verlies elkaar tegen. En ik dacht aan die mensen waarvoor wij actief waren geweest. Die zag ik daar lopen, vol trots en onbevangenheid. Wat wil je nog meer?’

‘Uiteindelijk is het één groot leerproces. De mensheid gaat per saldo wel vooruit en leert. Zo zie je ook in de mondiale ‘economische’ statistieken, dat de extreme armoede en honger minder wordt. Sociale processen gaan in golfbewegingen, met pieken en dalen. De lokale bevolking heeft het vaak druk met puur overleven, zoals nu weer in Oekraïne, en zal daarom minder kans zien tot deelname aan de ‘grote’ discussies over richtingen en strategie waar we binnen de solidariteitsbeweging mee bezig waren. En vergeet niet ook te genieten van het leven en de politieke activiteiten, het leuk vinden is ook belangrijk.’

Al met al

‘Was het de moeite waard? Die vraag kun je vanuit verschillende perspectieven benaderen. Net zoals waarschijnlijk voor iedereen, waren het ervaringen waar ik veel van geleerd heb.
Ik heb veel gelezen en nagedacht over ‘la condition humaine’. Ik ben overtuigd humanist. Maar in Colombia en in Midden-Amerika ben ik op directe wijze geconfronteerd met hoe mensen onder extreme omstandigheden kunnen zijn. Ik heb veel mensen ontmoet die alle goedheid en sterkte uitstraalden, in welke context zij ook verbleven. Met hen heb ik idealen die ik had en heb voor een belangrijk deel kunnen realiseren. Maar ook het andere einde van dit spectrum ben ik veel tegengekomen, in vele gruwelijke gedaanten. In het bijzonder heb ik geweld binnen en tussen families nooit kunnen begrijpen. Behalve als ik meer van hun geschiedenis leerde kennen en zag hoe maatschappelijke en politieke omstandigheden mensen tot het uiterste op de proef stelde en hoe zij tot die gruwelijke daden kwamen.’

‘Maar ik ging niet zozeer naar Midden- Amerika om er te leren. Ik wilde iets bijdragen aan de ontwikkeling van mensen en samenlevingen. Ik ben op allerlei momenten aan de realisatie van die goede samenleving bezig geweest. Ik heb er veel tijd aan besteed, soms zelfs zoveel dat mijn relatie met Wil en de kinderen, en met familieleden en vrienden, er onder begonnen te lijden. En ook heeft het mijn ‘carrière’ gekost, bijvoorbeeld het predicaat cum laude bij mijn proefschrift. Dat is niet onbelangrijk, maar wordt geëvenaard door de vele ‘positieve opbrengsten’, om het maar eens als een econoom te zeggen. Maar zijn de samenlevingen van Midden-Amerika daarmee geholpen? Is het daar duidelijk beter geworden mede dankzij mijn inbreng? De neiging is om die vraag negatief te beantwoorden, zie de recente ontwikkelingen aldaar. Maar naast alle negativiteit zijn er ook vele positieve bijdragen geleverd, die hoe dan ook veel mensen er op vooruit hebben geholpen. Structuren zijn veranderd, mensen kruipen nu minder snel in hun schulp, er is op zijn minst geroken aan democratie, vrijheid en solidariteit.’