ALGEMEEN

Toen wel – Nu niet:

Ontstaan en neergang van de Nederlandse solidariteit met Midden Amerika

Hans van Heijningen, 07-11-2024

I) Jaren zeventig en tachtig

Amerikaans imperialisme/Nederlandse steun

Na de Tweede Wereldoorlog verschafte de VS steun aan militaire coups/fascistische bewegingen en dictaturen (Guatemala, Cuba, Brazilië, Chili en Argentinië, El Salvador, Honduras, Nicaragua). De Nederlandse staat stelde zich overwegend loyaal op ten aanzien van de politiek van de VS in deze (voor oudere generaties ‘onze bevrijders’). Dit stimuleerde een brede waaier van progressieve organisaties in ons land om in de jaren ‘70 solidair te zijn met de strijd voor democratie en sociale rechtvaardigheid in Latijns-Amerika (van militante ‘Hun strijd, onze strijd’-solidariteit tot organisaties die mensenrechtenissues centraal stellen).

Koude Oorlog

Na de Tweede Wereldoorlog zijn de VS en de Sovjet-Unie er zowel in Azië, Afrika als Latijns-Amerika op gericht hun invloedssferen uit te breiden. Midden-Amerika is vanuit de VS geografisch van strategisch belang (bananenbedrijven, de Cubaanse revolutie, politieke onrust in Mexico en Midden-Amerika, het Panamakanaal), wat maakt dat verzetsbewegingen van linkse en rechtse signatuur bijna altijd wel bij een van de twee grootmachten terecht kunnen voor wapens, financiële steun en politieke rugdekking. Vanuit de westerse media is er begin jaren zeventig veel aandacht voor de staatsgrepen in Chili en Argentinië, voor het volksverzet in Nicaragua, El Salvador en Guatemala en voor de bevrijdingstheologie die katholieke priesters, nonnen en leken ertoe brengt met raad en daad de kant van de armen en onderdrukten te kiezen.
Ook de koloniale aanwezigheid van Nederland in het Caribisch gebied, de onafhankelijkheid van Suriname (1975) en de coup van Bouterse (1980) dragen eraan bij dat er vanuit de Nederlandse media en politiek aandacht is voor de ontwikkelingen in Latijns-Amerika. Ook de door de VS gepromote ‘war on drugs’ en het strategisch belang van de militaire basis van Nederland op Curaçao dragen daartoe bij.

Een nieuwe economische orde

In de naoorlogse periode zet de dekolonisatie van landen in Afrika en Azië versneld door. Maar als gevolg van de soms eeuwenlange kolonisatie (armoede, onderdrukking en uitsluiting) zijn de ontwikkelingsperspectieven van deze landen door de bank genomen problematisch. Nationalistische leiders (met name de Organisatie van Ongebonden Landen) in wat de Derde Wereld gaat heten en linkse activisten en politici in de Westerse landen maken zich sterk voor een nieuwe economische orde. Handel zou een integraal onderdeel van ontwikkeling moeten worden en het reguleren van import- en exportstromen belangrijke instrumenten om dat mogelijk te maken. In het kader van de VN-organisatie UNCTAD wordt eraan gewerkt om hier internationaal beleid op te maken. Zowel vanuit de Nederlandse politiek (regering Den Uyl) als vanuit het Nederlandse bedrijfsleven – import van agrarische producten en potentiële investeringen – bestaat er de nodige interesse voor de ontwikkelingen in Latijns-Amerika.

Ontwikkelingshulp en investeringsbelangen

Onder invloed van de protestbeweging die in Nederland en andere westerse landen in de jaren zestig en zeventig ontstaat, schieten actie- en solidariteitsgroepen als paddenstoelen uit de grond. Dit maakt dat de Nederlandse samenleving en politiek flink wordt opgeschud. De linkervleugel van de sociaaldemocratie en de progressieve vleugel van de christendemocratie dragen ertoe bij dat er in Nederland een breed draagvlak voor ontwikkelingshulp en aandacht voor mensenrechten en de bestrijding van armoede in de ‘Derde Wereld’ ontstaat. Ontwikkelingshulp wordt ‘omgekat’ tot ontwikkelingssamenwerking, hoewel donorlanden en -organisaties onverminderd dominant blijven; zowel qua aandachtgebieden als qua tijdsspanne geldt ‘wie betaalt, die bepaalt’.

De institutionalisering van het linkse tegengeluid (1973 – 1978, ministerschap van Pronk) zouden het mogelijk maken om vanuit de overheid financiering te krijgen voor solidariteitsinitiatieven die er qua inhoud en omvang toe doen (zowel direct vanuit de ministeries als via de Medefinancieringsorganisaties – MFO’s – en de Nederlandse Commissie Ontwikkelingssamenwerking – NCO en later NCDO – .

Jeugdrebellie

Tijdens de jaren zestig en zeventig ontstaat er in de westerse wereld/Nederland een protestgeneratie. Alles moet anders en het verzet tegen vermolmde autoritaire structuren spreekt tot de verbeelding. Tegelijkertijd zit de economie om meer en hoger geschoolde arbeidskrachten verlegen, wat maakt dat universiteiten en hogescholen toegankelijk worden voor jongeren uit de lagere middenklasse en de arbeidersklasse (door sociologen ‘verticale mobiliteit’ genoemd). De verzorgingsstaat is op haar hoogtepunt wat maakt dat er materiële voorwaarden aanwezig zijn voor maatschappelijke experimenten en initiatieven, waarbij ook over de grens gekeken wordt. Er ontstaat kortom een gunstige conjunctuur voor solidariteitsinitiatieven gericht op de strijd tegen uitbuiting en onderdrukking ‘ver weg’. Qua interesse en betrokkenheid bij Latijns-Amerika zien we in kringen van de internationale solidariteit – niet alleen onder jongeren maar ook onder journalisten en academici – een mix van authentieke betrokkenheid en zucht naar avontuur.

Culturele affiniteit

De geslaagde kerstening van Latijns-Amerika onder invloed van de Spaanse en Portugese kolonisatie en het ontstaan van een omvangrijke mestiezenbevolking in de betreffende landen maken dat Latijns-Amerika mentaal ‘dichter’ bij Europa/Nederland staat dan de meeste andere continenten. De moderniseringsbeweging binnen de Katholieke Kerk (Tweede Vaticaans Concilie, de opkomst van de bevrijdingstheologie) en de aandacht voor Latino-literatuur (Octavio Paz, Garcia Marquez, Eduardo Galeano, Julio Cortazar) en geëngageerde muziek (Atahualpa Yupanqui, Mercedes Sosa, Daniel Viglietti, Victor Jara, gebroeders Godoy) maken het continent aantrekkelijk voor grote groepen progressieve Europeanen.

II) Sprong naar het nu

Het neoliberalisme

De hoop en de verwachting die in de jaren zestig tot tachtig leeft dat de strijd tegen het mondiale kapitalisme en voor socialisme de toekomst heeft, is niet uitgekomen. In de jaren tachtig weet het mondiale kapitalisme zich succesvol te transformeren; wereldwijd wordt het neoliberalisme omarmd (vooral in de westerse wereld) of via Wereldbank en IMF via druk en chantage opgelegd (vooral aan ontwikkelingslanden). Vrij baan voor vrije, dat wil zeggen ongereguleerde, kapitaalstromen is het nieuwe motto. Vrije wereldhandel, – waaraan arbeidsconflicten, milieu- en consumentenbelangen ondergeschikt zijn – wordt vanaf de jaren tachtig de norm en de Wereldhandelsorganisatie WTO dient daarop toe te zien. Binnen dit nieuwe model wordt Latijns-Amerika een belangrijke toeleverancier van veevoeder en andere agrarische producten voor de Nederlandse agrosector en voedselverwerkingsindustrie.
‘Weg met de politiek en leve de markt!’, werd onder Thatcher, Reagan en Pinochet internationaal het nieuwe adagium, mede gevoed door het failliet van het ‘reëel bestaande socialisme’ (het Oostblok), de transformatie van de Chinese revolutie in een partijdictatuur en – in de westerse wereld – het afschudden van de ideologische veren door de sociaaldemocratie die de emancipatie van de werkende klasse voor voltooid houdt. Met als resultaat dat publiek eigendom geprivatiseerd wordt, vermogens- en inkomensverschillen exploderen, nationale sturingsmechanismen van economische processen ontmanteld worden, staten aangemoedigd worden om elkaar te beconcurreren op belastingtarieven (met een race ‘to the bottom’ als resultaat), en parlementaire democratieën in de westerse landen die niet langer sturen op de verdeling van kennis, macht en inkomen maar op het faciliteren van harde kapitaalsbelangen. Terwijl de markt vrij baan krijgt, zetten overheden in op bezuinigingen op sociaal beleid en hardhandige handhaving van de openbare orde.

De onderbouw – de materie, de economie – bepaalt de bovenbouw; in een vrije economie staat niet ‘wat ons bindt’ centraal maar ‘het individu’. Dit draagt ertoe bij dat we ons minder met ‘de ander’ verbonden voelen en die een concurrent of zelfs tegenstander wordt. Zowel maatschappelijk als politiek ontstaat er meer oog voor wat ons van elkaar onderscheidt dan wat ons bindt. Wie er niet bij horen is duidelijk: vluchtelingen, uitkeringstrekkers en niet-productieven.

Nieuwe vormen van westerse presentie in Latijns-Amerika

Sinds het einde van de Koude Oorlog boet Latijns-Amerika voor Europa geopolitiek (economisch, militair en politiek) aan belang in ten opzichte van Azië, het Midden-Oosten en Afrika. Voor de VS ligt dit anders omdat het deel uitmaakt van het Amerikaanse continent. Maar ook dit land doet zich op een andere manier gelden dan in decennia daarvoor. Onder invloed van de mislukte militaire interventies in onder andere Vietnam, Libanon, Somalië, Afghanistan en Irak is de VS minder happig op directe militaire interventies en kiest zij vaker voor indirecte beleidsbeïnvloeding (o.a. via pressie van IMF en Wereldbank en Low Intensity Warfare). Daarnaast maken Latijns-Amerikaanse landen effectief gebruik van het verlies aan internationale macht en invloed van de VS en bieden zij diplomatiek meer tegenspel dan in het recente verleden. Migratiebeleid wordt in toenemende mate een politiek pressie-instrument.

Onder invloed van het proces van kapitalistische globalisering, de verzwakte Amerikaanse dominantie in de wereld (van uni- naar multipolair), de Europese focus op het Midden-Oosten en Afrika als instabiele regio’s/instabiel continent en de ‘migratiedreiging’ zakt Midden-Amerika in Europa/Nederland op het lijstje van strategische aandachtsgebieden van de middenmoot naar de bodem.

Ons belang = hun belang

Door de hele geschiedenis heen speelt het westers/Nederlands eigenbelang een cruciale rol in het beleid ten aanzien van de landen in het Zuiden. Dit geldt niet alleen voor investerings- en handelsbelangen maar ook voor de ontwikkelingssector. Kijk bijvoorbeeld maar eens naar het concept ‘omgekeerde ontwikkelingshulp’ van Lou Keune, een begrip dat gestoeld is op de constatering dat kapitaalsstromen van Zuid naar Noord veel groter zijn dan omgekeerd. Dit laat onverlet dat grote groepen activisten, ontwikkelingswerkers, politici en journalisten zich vanaf de jaren zestig met hart en ziel inzetten voor de ontwikkeling van landen in het Zuiden. Doordat ook delen van het politiek establishment daarmee sympathiseren, komen er tal van programma’s en projecten tot stand die goed uitpakken voor de mensen in Midden-Amerika, het niveau van charitas overstijgen en bijdragen aan verbeterde levensomstandigheden en verhoogd bewustzijn en weerbaarheid.

Onder invloed van de overgang van het Rijnlandse naar het Angelsaksische economische beleid verandert niet alleen de economie maar geleidelijk ook de mentaliteit van de mensen. Zo maakt de spreiding van kennis, macht en inkomen vanaf de tweede helft van de jaren ‘80 plaats voor ‘gezond eigenbelang’, wat zich vertaalt in het inzetten van ontwikkelingssamenwerking ten behoeve van de belangen van het Nederlands bedrijfsleven, het ondermijnen van politiek en religieus extremisme en het reguleren van migratiestromen. Sterker nog, uiteindelijk komt het zo ver dat ‘goed doen’ door populistisch rechts afgeschilderd wordt als een afwijking van sukkels of kwaadwillenden die bewust werken aan de ondergang van onze samenleving. Voor het ‘Eigen volk eerst’ schamen veel Nederlanders zich niet langer.
Vanuit die nieuwe ‘mindset’ ligt Midden-Amerika ver weg; met uitzondering van Spanje – een land met diepe historische en culturele banden met de regio – heeft het gros van de Europese landen daar nauwelijks binding mee. Omdat de Aziatische tijgers Latijns-Amerika in economisch opzicht ver voorbij gestreefd zijn, is ook de belangstelling van het Europees kapitaal voor Latijns-Amerika danig verminderd.

Van de maatschappelijke en politieke tegenbeweging in de jaren zestig en zeventig is een halve eeuw later niet veel meer over. Wereldwijd is links in crisis doordat zowel de radicale revolutiestroming als de gematigde sociaaldemocratie hun beloftes van een wereld zonder uitbuiting en onderdrukking niet waar hebben gemaakt en het momenteel aan wenkende alternatieven voor het kapitalisme ontbreekt. In Europa – waar onder de bevolking het sentiment leeft dat de beste tijd achter ons ligt – regeren angst en onzekerheid, een klimaat waarin vreemdelingenhaat, racisme en extreemrechts goed gedijen. Nu de wereld Nederland binnen is gekomen – in de vorm van arbeidsmigratie en vluchtelingen – zijn de mensen en de politiek erg met zichzelf bezig, ten koste van de aandacht voor landen en mensen elders in de wereld. Vanuit de neoliberale optiek horen mensen hun eigen broek op te houden, wat ten koste gaat van de belangstelling voor factoren die armoede bestendigen en ontwikkeling belemmeren.
Wie de balans opmaakt van de solidariteit vanuit Nederland met Midden-Amerika komt tot de conclusie dat het resultaat van de processen waar wij ons mee verbonden hebben, teleurstelt. Er zijn zeker resultaten geboekt, maar van een kwantitatieve en kwalitatieve sprong voorwaarts is het niet gekomen. Omdat het de mens eigen is om in tijden van crisis op zoek te gaan naar licht aan het eind van de tunnel, hebben de sleutelpersonen in de solidariteit er zelf ‘veel van geleerd’ of vertrouwen zij erop dat de zaadjes die zij geplant hebben vroeg of laat zullen ontkiemen (wat overigens geen irreële optie hoeft te zijn).

Gezien de enorme veranderingen die zich de afgelopen vijftig jaar op mondiale schaal voor hebben gedaan, kun je er gevoeglijk van uitgaan dat de effecten van inspanningen om de solidariteit vanuit Nederland met Midden-Amerika nieuw leven in te blazen beperkt zullen blijven. Die inschatting is niet gebaseerd op cynisme maar op de constatering dat de focus van veel betrokken Nederlanders verschoven is naar milieu en klimaat, vluchtelingen en migratie, en armoede en uitsluiting. Vasthouden en ‘voeden’ van wat er nog aan uitwisseling tussen Nederland en Midden-Amerika bestaat, lijkt momenteel het maximaal haalbare. Wat onverlet laat dat het documenteren van de ervaringen en inzichten die door spilfiguren in de solidariteit is opgedaan zowel vanuit wetenschappelijk als politiek perspectief belangrijk is. ‘Voortgaan en niet vergeten’ was en blijft ons motto.