Willie Pronk

Willie Pronk leerde Latijns-Amerika kennen toen ze met haar man en kinderen werd uitgezonden naar Venezuela en Colombia. Door haar werk bij HIVOS raakte ze betrokken bij landen in Midden-Amerika. De toenmalige context maakte het werk niet makkelijk, maar niet minder inspirerend. Na haar vertrek bij HIVOS werkte ze nog jaren in Kenia. De mooie menselijke contacten maakte het zeker allemaal de moeite waard.
Opgroeien in een goede sfeer in Amsterdam
Willie werd een jaar voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog geboren in Amsterdam. Haar ouders waren geboren in de Jordaan. Pa had in die periode geen werk. Hij was van oorsprong stukadoor maar ontslagen toen hij in 1938 trouwde. ‘Ik herinner me nog wel iets van de oorlogsjaren, de armoede thuis maar ook het onderlinge gevoel van solidariteit in die periode.’ Willies moeder was huisvrouw maar nam later een baantje als verkoopster bij de Tijdgeest, en werkte daarnaast ook als schoonmaakster. Pa werd intussen ergens portier, dat leverde hem ook meer achting op. Hij ging ook zijn Nederlands bijspijkeren op de lokale school.
‘Thuis hadden we de krant De Waarheid, al herinner ik me niet of mijn ouders lid van de CPN waren. We gingen wel naar de 1mei-bijeenkomsten en zongen de Internationale. Dat duurde tot de Hongaarse opstand in 1956, die was ingrijpend natuurlijk.’
Willie noemt de sfeer thuis goed. Sport was er belangrijk. Ze luisterden ook veel naar de radio, voetbalwedstrijden vooral. Zelf ging Willie op korfbal, dat deed ze met veel plezier en ‘je leerde er ook gezond omgaan met jongens’. Voor het korfbal was de speeltuin in de buurt de ontstaansgrond, en daar werd zelfs ook dansles gegeven.
De middelbare school
‘Ik mocht als enige in de familie naar de middelbare school, begin jaren vijftig. Dat werd het Spinoza Lyceum, de 6-jarige HBS. Ik kon een periode niet naar school omdat ik aan kinkhoest leed.’
Au pair in Frankrijk
Willie ging na de middelbare school op haar 18de voor één jaar als au pair in Frankrijk werken, ergens in een dorp in de Vogezen. Dat liep via een kennis van een van de directeuren van haar vader. Daar leerde ze ook beter Frans. Ze herinnert zich de spanningen in Frankrijk in ’56 en ’57 rond Algerije en de onafhankelijkheidsstrijd daar. Dat wekte wel haar interesse, ook in wat er elders in de wereld en in andere culturen gebeurde.
Werk en gezin
Terug in Amsterdam startte Willie als secretaresse/telefoniste, en werkte ze onder andere bij Air France, dat in het gebouw zat waar ook vader werkte als portier. Haar inmiddels goede Frans kwam daar mooi van pas. Later werd het Swiss Air in Rotterdam, makkelijker bereikbaar vanuit Delft, waar ze inmiddels woonde met Rob. Rob was al Willie’s vriendje tijdens de laatste klassen van de middelbare school en ze trouwden toen Willie 22 was.
Rob studeerde nog en Willie was in feite kostwinster. In 1963 werd oudste dochter Madeleine geboren. Toen Rob afstudeerde verhuisden ze naar Den Haag, waar hun tweede dochter Barbara ter wereld kwam. Rob ging werken bij het Waterloopkundig Laboratorium. Willie pakte vrijwilligerswerk op, met name in de kinderhulp.
Uitzending naar Venezuela
In het kader van het werk van Rob kwam een uitzending naar Venezuela in beeld. ‘We namen die uitdaging aan en hadden daar veel zin in. We zaten helemaal in het zuidelijkste puntje van Venezuela, in de llano’s, waar de rivier de Apure voortdurend overstroomde. We leerden daar Spaans. De kinderen deden dat spelenderwijs. Ik was deels onderwijzeres voor hen in een omgeving met een mix van expats en lokale bevolking. Ik zag toen voor het eerst hoe echte armoede eruit ziet.’ Na anderhalf jaar ging het jonge gezin terug naar Nederland en kwam het in een flat in Emmeloord in de Noordoost-polder terecht. ‘Later kochten we in die buurt een boerderij, in St-Jansklooster. Ik deed toen ook vrijwilligerswerk via Europa Kinderhulp en zo namen we een tijdje een kind uit een arm gezin uit Parijs op.’
Met het hele gezin naar Colombia
Maar al snel kwam er een nieuwe opdracht voor Rob in het buitenland en werd besloten weer met het hele gezin te gaan, opnieuw naar Zuid-Amerika. Dit maal werd het Colombia. Het was in de eerste helft van de jaren ’70. Ze woonden in Bogotá, maar het werk van Rob was aan de Rio Magdalena, de grootste rivier van het land.
Rob zat in het veld en de kinderen gingen naar de Engelse school in de hoofdstad. Willie ging werken bij Club Michín, een centrum voor bescherming van jonge kinderen, dat nog steeds bestaat. Het centrum werd in die tijd gesteund door Novib met voedselhulp.
‘Rob en ik hadden toen al besloten serieus naar adoptie te kijken en zelf geen zwangerschappen meer aan te gaan. We kregen ook vanuit Nederland het verzoek om de situatie en mogelijkheden van adoptie in Colombia uit te zoeken. Ik kwam toen bij FANA terecht, waar het beleid was om alleen echtparen zónder kinderen voor adoptie van baby’s in aanmerking te laten komen. Ik werd ook vertegenwoordigster van het officiële Nederlandse adoptiebureau. Er kwam toen bij FANA een tweeling in beeld die behoorlijke gezondheidsproblemen had, en daarom beter niet naar onervaren ouders zou moeten gaan.
Zo kwam die tweeling, twee jongens, bij ons terecht.’
Uiteindelijk bleven Willie en Rob en hun gezin 4,5 jaar in Colombia. Ze gingen zich meer en meer in het land en Latijns-Amerika verdiepen. Ze raakten verknocht aan het continent en de mensen daar, aan verhalen achter al die kinderen.
Aan de slag bij Hivos
Terug in Nederland ging het gezin weer in Delft wonen. ‘Heerlijk die vrijheid hier voor onze opgroeiende kinderen. Daar zat ik wel weer met schoolkinderen, lastig om aan het werk te komen voor mij. Maar via vriendin Jannie van Es, die toen bij het aan Hivos gelieerde ABAL zat, kwam ik in contact met Bob Waisvisz, de toenmalige directeur van het nog jonge Hivos. Hij nam me aan, eerst nog als vrijwilligster, maar later kreeg ik een betaald contract voor deeltijdwerk. Zo was het te combineren met de zorg voor de kinderen. Later toen ik ging reizen wist ik het met Rob wel zó te regelen dat hij dan thuis was en de zorg voor de kinderen op zich nam.’
‘Ik begon bij Hivos toen de organisatie door Jan Pronk, minister van ‘73-’77, werd uitgenodigd toe te treden tot het Medefinancieringsprogramma, naast Novib, Cebemo en ICCO die daar al langer deel van uitmaakten. Dat waren tijden waarin er in Nederland veel aandacht was voor de ‘Derde Wereld’, heel inspirerend. Ik wilde graag mijn bijdrage leveren, met kinderen en mensen bezig zijn. Ik voelde me daar helemaal op mijn plek.’
Geen makkelijke context
Willie deed veel samen met de ervaren consulent Ian Cherett, die ook werkte voor het Britse War on Want. Hij introduceerde haar in Honduras en Guatemala. Het programma dat Hivos daar ontwikkelde was zeer direct gericht op basisorganisaties, met name van kleine boeren. ‘Ik voelde me goed thuis in die boerenwereld, had minder met academici. Midden-Amerika zat toen midden in de burgeroorlogen, met name in Guatemala en El Salvador. Contacten met de organisaties liepen soms ook, met name in de periode van ’81 tot ’84, via omwegen in Mexico of Costa Rica.’
‘Ik liep soms ook met cash geld in mijn tas rond. Onze steun ging soms onder het mom van handel in ‘artesanías’, naar netwerken van boeren, die organisaties opbouwden in een heel moeilijke context van geweld en repressie. Heel schrijnend allemaal.’
‘In die periode mochten we soms ook helemaal niet reizen, dat was te risicovol volgens onze leiding. Dus was het improviseren, werken via omwegen, soms ook via priesters en nonnen. Het Ministerie van OWS gaf ons, de vier mfo’s die in onze regio Midden-Amerika toen veel samenwerkten in humanitaire programma’s, veel ruimte en steun. Zelf financieren van wapens wilden we niet. We steunden wel het proces, maar onze weg was niet direct het betalen of leveren van wapens. De keuze voor de gewapende strijd maakte de bevolking zelf.’
‘Ik zie als ik er weer zó over praat de nonnen voor me, die in El Salvador werden vermoord. Ik herinner me hoe ik steeds meer werd getriggerd door de ellende in de regio.’
‘Jaap Dijkstra, toen de directeur van Hivos, gaf me wel toestemming om een reis te maken naar de binnenlanden van Guatemala, via IOCE, ons kanaal in Mexico waarlangs de hulp naar binnen ging. Dat was een spannende reis en ik zou op een bepaalde dag weer het land uitgaan en naar huis bellen, maar dat lukte pas vier dagen later. Toen belde ik een zeer ongeruste Rob, die thuis zat met de tweeling uit bed.’
Afrika
Dezelfde Jaap Dijkstra was van mening dat je personeel soms moet wisselen en ze niet steeds op één plek in de organisatie moet laten zitten. ‘Ik zat daar al sinds 1977 en rond die tijd begon dat te veranderen. Dat klopte op zich wel met mijn persoonlijke leven. Rob en ik hadden besloten uit elkaar te gaan. Ik wilde ook wel iets nieuws.’
‘Bij Hivos kreeg ik toen eerst Zuidelijk Afrika als werkterrein, het programma dat eigenlijk vanuit het kantoor in Zimbabwe werd gerund. Dat was toch ook wel een verwarrende tijd vanwege overlappende taken met lokale collega’s daar. Ik heb toen ook nog elders gesolliciteerd, maar werd niet aangenomen. Uiteindelijk werd ik na een reorganisatie bij Hivos mensenrechtenspecialist, gekoppeld aan het Afrika-team. Ik mocht mijn sabbatical gebruiken om in Afrika het beleidsdocument Mensenrechten voor Hivos te schrijven en in die tijd in Kenia en Oeganda lokale partners beter te leren kennen.’
Buiten spel
‘Wat de overdracht van mijn ‘erfenis’ uit Latijns-Amerika bij Hivos betreft, daar heb ik eigenlijk bijna geen rol in gespeeld. Mij werd niks gevraagd, ik stond als het ware buitenspel, helaas. Projecten die ik had gesteund werden niet verlengd. Die keuzes van Hivos maakten me niet blij. Het was een andere manier van werken, teveel bedacht van achter een bureau. Later kwam er wel meer in handen van lokale kantoren met lokale mensen, maar er was toch ook veel gepraat in chique hotels met dure consulenten. Ik voelde in die tijd wel spanning tussen mijn loyaliteit aan bijvoorbeeld de boerenorganisaties enerzijds en die aan mijn werkgever Hivos anderzijds.’
Werken in Kenia
Willie vertrok in 1999 bij Hivos en ging op eigen titel naar Kenia, met eigen contacten én projecten. Ze werkte daar nog 14 jaar, als het ware geadopteerd door de ngo COBADES. ‘Ik ontmoette daar ook een heel bijzonder persoon in wie ik nooit teleurgesteld raakte en die al die tijd dezelfde volkomen onkreukbare man is gebleven, Willy Mutunga. Hij werkte toen bij de Mensenrechtencommissie en werd later de hoogste rechter van het land. Op veel mensen krijgen macht en geld toch teveel greep, maar dat gebeurde bij hem absoluut niet.’
Terugkijkend
‘Op dit moment kijk ik er wel naar alsof er in 40 jaar niks veranderd lijkt. De nuancering die ik probeer te zien is dat mensen wel willen veranderen, maar dat dat soms pas echt lukt in volgende generaties. Er blijft toch wel iets hangen. De veranderingen waar je hoopte aan bij te dragen, stromen toch wel ergens door. Zie nu wat er gebeurt in Guatemala met de beweging Semilla en Bernardo Arévalo die plots de verkiezingen wint. Dus ja, af en toe maak je verkeerde inschattingen, maar dat hoort erbij.’
‘Maar zelf heb ik er toch geen moment spijt van, ik heb er persoonlijk heel veel aan gehad en ook heel veel mooie menselijke contacten meegemaakt.’